return

Sturen met een dichtgeplakte voorruit

Duurzame ontwikkeling en technologische innovatie

EU Forum 3(4), 2004, 28-29

 

In het rapport van de Commissie Brundtland Our Common Future uit 1987 wordt duurzame ontwikkeling gepresenteerd als een alternatief voor de globaliserende markt. De evenwichtsdynamiek van duurzame ontwikkeling kan een tegenspel bieden aan die van de globaliserende markt. Het gebruik van grondstoffen, de richting van de investeringen, de oriëntatie van technologische ontwikkelingen en institutionele veranderingen zouden kunnen worden afgestemd op de doelstelling van duurzaamheid zodat het wereldsysteem op langere termijn harmonischer wordt. Het idee van een evenwicht dat niet door de economie wordt bepaald, spreekt veel mensen aan en is sindsdien door vele partijen als beleidsdoelstelling omarmd. Maar is het te combineren met technologische ontwikkelingen en innovatie?

 

De storende werking van technologische innovatie

Technologische ontwikkeling en innovatie verstoren het economische en politieke evenwicht in de maatschappij. De evenwichtsdoelstelling heeft twee referentie-kaders, namelijk dat van de markt als evenwichtzoekend mechanisme (tussen vraag en aanbod) en het politieke beleidskader dat probeert tegengestelde belangen door middel van afspraken en regels bijeen te houden. Dit leidt tot een quasi-evenwicht in de politieke economie. In een kennis-economie worden deze quasi-evenwichten verstoord door technologische ontwikkelingen. De technologische ontwikkeling verlegt de grenzen van het systeem en de markt-evenwichten; politieke doelstellingen moeten dan worden aangepast. Dit is geen technologisch determinisme in strikte zin, maar de constatering van een dynamiek die ontstaat wanneer technologische ontwikkeling het politiek-economische evenwicht verstoort.

 

Laten we dit illustreren met twee voorbeelden. De videotheek had tien jaar geleden alleen maar VHS-tapes in de winkel liggen. Deze tapes leken stabiel en duurzaam. Inmiddels is de VHS vervangen door de DVD. Er is dus sprake van technologische vooruitgang , maar het politiek-economische evenwicht wordt niet verstoord. Echter als breedbandkabel zo efficiënt zou worden dat films van het internet kunnen worden geplukt, zoals dat nu gebeurt met muziek, zou het evenwicht wel verstoord worden aangezien de bedrijfstak zou instorten. De politiek kan weliswaar daar achteraan rennen door het een en ander te verbieden, maar op de lange duur is deze technologisch-maatschappelijke ontwikkeling niet controleerbaar. De markt is veranderd, de technologie is veranderd en de beleidsopties veranderen mee. Nu is het kijken van films weinig milieu-belastend, maar de technologische vernieuwing van de brandstofvoorziening kan ook tot een politiek-economische verstoring leiden.

 

Laten we daarom kijken naar het tweede voorbeeld. De overgang in het gebruik van benzine naar waterstof als brandstof. Als deze overgang politiek-economisch al mogelijk is dan zal het gebruik van waterstof andere politiek-economische randvoorwaarden stellen. Wij bepalen dus niet zelf de randvoorwaarden aan een regime – in dit geval de brandstofvoorziening –, maar omgekeerd het regime bepaalt de speelruimte voor ons. Zo’n overgang naar een nieuw regime met zijn eigen randvoorwaarden heeft een verstorende werking op het bestaande evenwicht. De doelstelling van harmonie op langere termijn is een politieke poging tot organisatie. Dit is nodig omdat het gebruik van waterstof ook institutioneel vormgegeven moet worden. Deze institutionele vormgeving creeert stabiliteit op lokaal niveau. Maar de paradox is dat globalisatie haaks staat op stabilisatie. Technologieën en markten ontwikkelen zich globaal; beleid vertaalt dit in termen van lokale randvoorwaarden.

 

Een globaal antwoord

Is het dan niet mogelijk een globaal beleid te voeren? De Kyoto-akkoorden gaan immers in die richting. Maar deze Kyoto-akkoorden zullen waarschijnlijk onderuit gehaald worden door de snelle industrialisering van China die tot een sterk verhoogde uitstoot van CO2 kan leiden. Daar valt niet tegenop te bezuinigen door een goedwillend Europees milieubeleid. Toen de Kyoto-akkoorden werden gesloten, was de Chinese economie vele malen kleiner en weinigen konden op dat moment de huidige groeispurt voorzien. De Chinese economie komt misschien ooit weer in een ander vaarwater, maar dat zal om economische redenen zijn en niet vanwege de beleidsdoelstelling van duurzaamheid. Je kan dus concluderen  dat het heel moeilijk is om een dergelijk duurzaamheidsbeleid mondiaal te regelen.

 

Wetenschap als complicerende factor

Ondanks hun verstorende werking vergroten innovatie en wetenschapstechnologie ook de oplossingsmogelijkheden van bestaande problemen. Maar daarmee neemt de complexiteit van politieke sturing eveneens toe. Laten we eens kijken naar het duurzaamheidsprobleem van het wegvervoer in Oostenrijk. Veel goederen gaan daar met vrachtwagens over de Alpen-passen, hetgeen veel schade aan het milieu toebrengt

Het probleem werd in eerste instantie bepaald door het denken over transport via de weg. Maar als men dankzij groeiende technologische mogelijkheden ook andere transportvormen zoals trein en vliegtuig toevoegt, ontstaat een grotere ruimte voor de oplossing van het transportprobleem over de Alpen. In het algemeen neemt het aantal oplossingsmogelijkheden door het toevoegen van nieuwe technologische mogelijkheden aan de probleemformulering sneller toe dan de reguleringsmogelijkheden in het oude kader.

 

Een ander voorbeeld waardoor het aantal oplossingsmogelijkheden voor duurzaamheidsproblemen toe kan nemen, is een abstractere analyse van het probleem. Vergelijk bijvoorbeeld eens New York met Calcutta als wereldsteden. Waarom zijn de maatschappelijke arrangementen in New York zoveel duurzamer dan in Calcutta? Natuurlijk heeft dit ook met economische ontwikkeling te maken, maar als stad is New York veel beter en ingewikkelder gestructureerd dan Calcutta. Behalve een goed rioleringssysteem zijn er ook kabelnetten, metrolijnen, liftsystemen, etcetera. De communicatie-systemen zijn meer gedifferentieerd. Een systeem met meer communicatie-kanalen heeft een grotere maximale entropie en daarom een grotere ‘milieugebruiksruimte’.

 

Laten we eens aannemen dat zowel New York als Calcutta N inwoners hebben. Calcutta heeft X communicatiekanalen en New York Y (en Y  > X).  De maximale entropie van de beide steden wordt dan bepaald door het product van het aantal inwoners en het aantal communicatiekanalen, dat wil zeggen respectievelijk N x X en N x Y. Zolang X klein is wordt dit product gedomineerd door de waarde van N. Iedere extra inwoner van Calcutta heeft dus een relatief groot effect op het systeem. De duurzaamheidsproblematiek heeft dus de overpopulatie van de stad als referentiekader.

 

Maar is het aantal communicatie-kanalen groot (Y), dan wordt deze factor belangrijker dan het aantal inwoners (N). De duurzaamheid wordt dan bepaald door de kwaliteit van de voorzieningen. Inderdaad als de metro of de vuilnisdiensten gaan staken in een hoog-ontwikkelde stad zijn de effecten vaak dramatischer dan in een stad zonder dit hoge ontwikkelingsniveau. Het systeem is kortom kwetsbaarder geworden, maar minder afhankelijk van het aantal inwoners.

 

Het probleem van politieke sturing

Technologische ontwikkeling en innovatie grijpen aan op de coördinatie-mechanismen tussen mensen zoals markten, communicatiesystemen of institutionele reguleringen. In principe breiden ze het aantal opties eerst uit, maar omdat de verouderde systemen daarna worden weggeselecteerd, is de uiteindelijke uitkomst in termen van meer of minder mogelijkheden niet voorspelbaar. De technologische ontwikkeling kan bijvoorbeeld leiden tot een monopolie. We raken dan in een zogenoemde ‘lock-in’, dat wil zeggen een technologisch suboptimum waar we niet zo makkelijk meer vanaf komen. Een voorbeeld hiervan is het bovengenoemde gebruik van benzine als enige brandstof. Omdat we niet meer zonder auto kunnen maar wel toe willen naar duuurzaam energiegebruik is technologische vernieuwing de enige weg vooruit. We hadden echter vastgesteld dat  technologische ontwikkeling het bestaande politiek-economisch evenwicht ontregelt, maar omdat we niet kunnen voorspellen op welke manier, is sturing slechts achteraf mogelijk. Met andere woorden sturing is reactief. We moeten sturen met de achteruitkijkspiegel omdat de voorruit is dichtgeplakt. We moeten de sturende werking van duurzaamheidsbeleid gebaseerd op technologische innovatie als alternatief voor de globariserende markteconomie niet overschatten.

 

Loet Leydesdorff

 

Amsterdam School of Communications Research (ASCoR)

Universiteit van Amsterdam

 

return